24
Bijna vier jaar lang nam Grace de verantwoordelijkheid voor haar vader op zich, al ging dat aan anderen grotendeels voorbij. Het was voor beiden een periode die werd gekenmerkt door ongekende stabiliteit.
Op een dag kort na Edmunds terugkeer hield haar biologielerares haar na de les staande. ‘Heb je ooit overwogen om lid te worden van de Wildlife Trust? Ze hebben een speciale afdeling voor jongeren. Dat lijkt me nou echt iets voor jou.’
De jongerenafdeling bestond uit Grace en twee puisterige pubers die weigerden met haar te praten, maar drie bejaarde oude vrijsters namen haar onder hun hoede. De gezusters Halifax woonden in een huis dat sinds de tijd van hun ouders weinig was veranderd. Het stond in een buitenwijk van de stad, ooit een voorname wijk waar overwegend reders en handelaren hadden gewoond, maar waarin de meeste huizen inmiddels in appartementen waren opgedeeld. In het huis bevond zich een bibliotheek die vol stond met natuurhistorische boeken: natuurgidsen, encyclopedieën en monografieën.
Ze bracht uren in die bibliotheek door. Hoewel Grace nooit had geklaagd over het lawaai in Laurel Close, werd haar al snel na haar kennismaking met de gezusters aangeboden het vertrek te gebruiken om haar huiswerk te maken. Ze zeiden dat het goed voor hen zou zijn om weer een jong iemand in huis te hebben. Later bedacht Grace dat het idee waarschijnlijk afkomstig was van haar biologielerares, maar op het moment kwam het haar als een wonder voor. Als ze zat te werken, lieten de gezusters haar rustig haar gang gaan, met uitzondering van de jongste, Cynthia, een vrouw met gepermanent haar en een grote, deinende boezem. Zij kwam af en toe binnen met thee en eigengemaakte gemberkoekjes.
’s Zomers organiseerde de Wildlife Trust excursies. Dan gingen ze met een bus naar de kust om zeevogels te bestuderen of het binnenland in voor een wandeling door de heuvels. Dat was de eerste keer dat Grace zich moeizaam een weg zocht over bekiezelde rivieroevers op zoek naar otterdrek. Later in het seizoen zagen ze vleermuizen die een stenen schuur binnenvlogen om te slapen.
Maar de dassenwacht maakte op Grace de grootste indruk. Dan zat ze in de schemering met de gezusters Halifax in een bos te wachten tot de dassen uit hun burcht tevoorschijn kwamen en de lucht opsnoven met hun neusjes. De excursie werd geleid door een postdoctoraal studente die van alles over haar research vertelde. Ze kende elke das en wist precies hoe de groep was samengesteld.
Dit is wat ik later wil doen, dacht Grace.
Af en toe nodigde ze haar vader uit om mee te gaan op zo’n excursie, maar hij weigerde altijd.
‘Nee, dank je!’ zei hij. ‘Ik heb het nooit zo op dieren in het wild gehad. Behalve om te eten, dan.’
Grace was toen al vegetariër, maar ze ging er niet op in. Ze vermoedde dat eten in zijn leven een belangrijkere plek innam dan zij. Eten verschafte hem tenminste een inkomen. Hij was aan het werk gegaan in het restaurantje waar hij haar die eerste keer mee naartoe had genomen. Hij had met Rod, de eigenaar, op school gezeten. Hij was een creatieve en zorgvuldige kok, en het restaurantje had zelfs een plaatsje veroverd in de betere restaurantgidsen. Dit was de reden dat Rod zijn vlagen van drankmisbruik en zijn agressieve buien door de vingers zag. Ook stond hij toe dat Edmund in het appartement boven het restaurantje woonde, waarvan hij een behoorlijke zwijnenstal maakte.
Grace woonde nog steeds bij Maureen en Frank in Laurel Close, al bracht ze daar maar weinig tijd door. Elke dag voor school nam ze Charlie mee voor een wandeling in het park. Ze kende inmiddels alle vogelsoorten die daar voorkwamen. Na school ging ze naar het huis van de gezusters en op weg daarheen ging ze altijd even bij haar vader langs om een kop koffie met hem te drinken, als hij er was. Soms was hij op stap met een vrouw, al kwam het maar zelden voor, vermoedde ze, dat hij meer dan eens met dezelfde vrouw uitging. ’s Zomers liep ze vanaf het huis van de gezusters naar het centrum van de stad, waar ze de bus naar huis pakte. ’s Winters, als het donker was, bracht Cynthia haar thuis in de oeroude Rover van de gezusters of werd ze door Frank opgehaald. Maureen en Frank leken het niet erg te vinden dat ze zo vaak weg was. Haar biologielerares had hun verteld dat ze genoeg in huis had om te gaan studeren, en ze wilden haar niet in de weg staan. Grace had nooit vrienden of vriendinnen van haar eigen leeftijd, maar daar had ze eigenlijk geen behoefte aan.
In de zomer voor haar voorlaatste schooljaar bespeurde ze opeens een verandering in haar vader. Ze had hem al vaker aangehoord als hij het over zijn vrouwen had, had waar nodig haar medeleven betuigd, maar het was altijd een kwestie geweest van gekwetste trots, niet van onbeantwoorde liefde. Maar ditmaal leek hij het serieus te menen. Hij gaf het drinken eraan. Volledig. Hij ruimde het appartement op, liet zijn haar knippen. Grace vroeg of ze mocht kennismaken met de vrouw.
‘Nog niet.’
‘Ze is toch niet getrouwd, hè?’ Ze wilde niet dat hij gekwetst zou worden.
‘Nee, dat is het niet. Ze wil niet eens met me uit. Nog niet. Maar dat komt wel, volgens mij heb ik haar bijna overgehaald.’
En uiteindelijk was dat waarschijnlijk ook gebeurd, want toen Grace weer bij hem langsging in het restaurant week de glimlach niet van zijn gezicht en kon hij geen seconde stilzitten.
‘Heeft hij weer gedronken?’ vroeg ze Rod. Ze mocht Rod graag. Hij was een doodgemoedereerde man uit Wales. Ze was nooit te weten gekomen hoe hij hier in dit restaurant was beland.
‘Nee. Hij is de hele dag al in zo’n jubelstemming.’
De vrouw heette Sue. Ze dreef een winkel met kantoorbenodigdheden in High Street. Ze was veel jonger dan hij. Hij had haar een keer gezien toen hij langs haar winkel liep en was toen in een opwelling naar binnen gegaan om schrijfmachinepapier en een flesje Tippex te kopen.
‘Die vijf pond had ik niet beter kunnen besteden,’ zei hij.
Grace keek hem angstig aan, als een moeder die toekijkt hoe haar kind zijn eerste stappen op het liefdespad zet. Ze hoopte dat het gunstig zou uitpakken. Ze zou graag een deel van de verantwoordelijkheid van de zorg voor hem overdragen aan Sue.
Sue was een klein vrouwtje met steil blond haar. Ze droeg het soort make-up dat haar huid de glans van porselein gaf. Ze was erg levendig; haar mond stond geen moment stil, ze babbelde honderduit met een glimlach om haar mond en een hoop handgebaren. Edmund en zij praatten over zaken waarvoor Grace weinig interesse had: films, muziek, theater. Grace was niet jaloers; ze was blij met de extra tijd die ze doorbracht in de bibliotheek van de gezusters Halifax. Ze vond de leerstof niet moeilijk, maar ze wilde graag goede cijfers behalen bij haar examens. De keren dat ze haar vader zag, was hij altijd opgewonden, gelukkig, boordevol toekomstplannen.
In die periode stierf zijn moeder.
‘Ziezo,’ zei hij tegen Grace tijdens een van haar bezoekjes aan het restaurant, ‘die ouwe heks is eindelijk dood.’
‘Mag ik met u mee naar de begrafenis?’
Hij keek haar fel aan. ‘Ik ga niet,’ zei hij. En dat was dat. Hij weigerde er verder over te praten.
Grace was een beetje teleurgesteld. Ze droomde nog steeds over een ontmoeting met de familie in het grote huis. Toen bedacht ze dat haar vaders moeder hem wel iets heel ergs moest hebben aangedaan als hij niet eens naar haar begrafenis wilde.
Op een zondag in november, de dag voor het begin van haar proefexamens, kreeg ze een telefoontje van haar vader. Ze had de hele dag doorgebracht in de bibliotheek van de gezusters, en Maureen en Frank deden overdreven bezorgd. Ze zeiden dat ze veel te hard had gewerkt en dat ze zich nodig wat moest ontspannen. Ze zaten voor de tv thee te drinken. De boefjes waren niet thuis.
Frank nam het telefoontje aan. Hij kwam terug met een diepe frons in zijn voorhoofd.
‘Het is je vader,’ zei hij. ‘Wil je hem spreken?’
‘Natuurlijk, waarom niet?’
‘Het spijt me, lieverd. Volgens mij heeft hij gedronken.’
Dit was nog zwak uitgedrukt. Haar vader was ladderzat; ze kon maar net uit zijn woorden opmaken dat Sue hem de bons had gegeven. Ze wilde onmiddellijk naar hem toe, maar daar stak Frank een stokje voor.
‘Gebruik je verstand!’ zei hij. ‘Hij is zo ver heen dat hij niet eens zou weten dat je er bent.’
‘Maar hij zou niet goed kunnen worden. Stikken in zijn braaksel. Doodgaan.’
‘Ik ga wel,’ zei Frank.
Ze besefte opeens dat Frank een bijzonder mens was, de goedheid zelve. De avond tevoren had hij tot middernacht op het politiebureau gezeten met een van zijn jongens, die in het jeugdhonk slaags was geraakt. De hele dag had hij chauffeur voor hen gespeeld: voetbaltraining voor een van de jongens, naar de gezusters Halifax voor haar. ’s Zondags zorgde hij altijd voor de lunch om Maureens taak wat te verlichten. Hij zag er doodmoe uit, maar toonde zich toch bereid om er weer op uit te trekken. Hij zat onderuitgezakt in zijn stoel, zijn voeten in de pantoffels gestoken die ze hem twee jaar eerder voor de kerst had gegeven, zijn sweatshirt onder de kookvlekken. Ze liep naar hem toe, ging op de armleuning van zijn stoel zitten, sloeg haar arm om zijn schouders en drukte zich tegen hem aan. Dat was het eerste intieme lichamelijke contact met een ander sinds ze als kind van vijf haar best had gedaan om een goede indruk te maken op de pleegouders die haar geen liefde hadden kunnen geven. Frank besefte dat het een belangrijk moment was, maar hij zei niets. Hij nam haar slanke hand in de zijne en kneep daar even in. Toen stond hij op om zijn schoenen aan te trekken en zijn autosleutels te zoeken.
Toen hij terugkwam, lag Maureen al in bed omdat ze de volgende dag vroege dienst had. Grace zat op hem te wachten.
‘Hoe is het met hem?’
‘Nou, hij is ladderzat, dat geef ik je op een briefje.’ Frank was geboren in Liverpool en als hij moe was, was dat heel goed aan zijn spraak te horen.
‘Maar verder is hij oké?’
‘Jawel hoor, het komt wel goed met hem. Morgenochtend is hij weer helemaal de oude. Hij is over zijn nek gegaan boven de wc-pot. Ik heb hem naar bed gebracht en hij is als een blok in slaap gevallen.’
‘Frank?’
‘Ja.’
‘Dank je wel.’ Ditmaal stak ze alleen haar hand uit en legde die even op zijn arm. Hij begreep het en glimlachte.
‘Al goed, meissie,’ zei hij. ‘En nu naar bed. Morgen is een belangrijke dag. Mo en ik hebben nog nooit een kind gehad dat ging studeren.’
Eerst dacht ze dat dit gewoon de zoveelste vlaag van drankmisbruik was waartoe haar vader van tijd tot tijd verviel. Hij zou een paar dagen uitgeteld zijn en dan weer tot de wereld terugkeren, schaapachtig, verfomfaaid en vol wroeging. Ze concentreerde zich op haar examens. Drie dagen later ging ze naar het restaurant, waar ze Rod in de keuken aantrof.
‘Ed heeft vandaag vrij,’ zei hij. ‘Hij is er niet.’
Ze dacht dat dat een goed teken was. Haar vader zat tenminste niet boven in het appartement met een fles whisky. Hij was nooit een gezelligheidsdrinker geweest.
‘Betekent dat dat het weer aan is met Sue?’
Rod haalde zijn schouders op. In haar optimisme vatte ze dat op als een teken dat alles weer min of meer bij het oude was.
Toen zag ze hem in de stad. Het was de laatste examendag en de gezusters Halifax hadden haar uitgenodigd voor een uitgebreide thee om het te vieren. Ze liep met een groep meisjes door High Street. Ze was met hen meegelopen omdat ze een van de opgaven in het scheikunde-examen wilde bespreken, maar de meisjes toonden maar weinig belangstelling. Ze hadden het liever over een feest van een van de eindexamenkandidaten waarvoor de meesten waren uitgenodigd.
High Street was tot voetgangersgebied gemaakt en was bestraat met siertegels. In het midden van de straat waren smeedijzeren banken geplaatst, rug aan rug, en er stonden grote bakken met planten en struiken, die allang dood waren, maar nog niet waren opgeruimd voor de winter. Haar vader zat moederziel alleen op een van de banken. Hij was smerig, ongeschoren en hij zat te huilen. Onder de bank lag een lege fles, die af en toe door een windvlaag werd gegrepen en een eindje wegrolde. De andere meisjes hadden het zo druk met het feestje en met de vraag wie van hen er oud genoeg uitzag om in een slijterij te worden toegelaten dat ze hem niet opmerkten. En Edmund werd te zeer in beslag genomen door zijn eigen ellende om haar te zien.
Ze liep hem gewoon voorbij en vervolgde haar weg naar de straat waar de gezusters Halifax woonden. Voordat ze aanklopte, trok ze haar gezicht in de plooi. Cynthia had een kostelijke theemaaltijd bereid met sandwiches met gerookte zalm, schuimgebakjes en gembercake. Grace gaf overdreven blijk van haar verrassing en at alles wat haar werd voorgezet.
De daaropvolgende twee dagen ging ze niet bij haar vader op bezoek. Hoe had hij een voor haar zo heuglijke dag kunnen bederven? Maar toen hield ze het niet meer uit en ging ze na school naar hem toe. De kerstversiering in de stad was sober. In het centrum stond een hoge, spichtige spar die was verlicht met lelijke witte gloeilampen. Op de deur van het restaurant hing een krans van echte hulst.
Het restaurant was leeg, maar Rod stond achter de bar. Hij had zichzelf een cognacje ingeschonken in een groot, bol glas en leek verrast – eigenlijk uit het veld geslagen – haar te zien.
‘Heeft die maatschappelijk werkster het je dan niet verteld?’
‘Wat?’
‘Edmund is er niet.’
‘Waar is hij?’
‘Hoor eens, het spijt me verschrikkelijk. Ik heb haar gisteren meteen gebeld.’ Het bleef even stil. ‘Hij ligt in het ziekenhuis.’
‘Wat is er gebeurd? Heeft hij een ongeluk gehad?’
‘Nee. Niet wat jij onder een ongeluk verstaat.’
‘Wat bedoel je?’
‘Hij is opgenomen in St. Nick’s.’
St. Nicholas was de grote psychiatrische inrichting aan de rand van de stad. Victoriaanse gotiek omringd door villa’s uit de jaren dertig van de vorige eeuw. De inrichting was een begrip. Op de basisschool was het een algemeen gebruikte manier om iemand uit te schelden: ‘Jij hoort thuis in St. Nick’s, weet je dat?’
Ze wist niet wat ze moest zeggen. Hij kwam achter de bar vandaan.
‘Het spijt me verschrikkelijk,’ zei hij nog eens. ‘Het was niet alleen de drank, weet je. Hij raakte steeds dieper in de put, en dat kwam niet alleen door Sue. De dood van zijn moeder was een grotere klap dan hij wilde laten merken. Ik was bang dat hij iets doms zou doen. Hij heeft tijd nodig om met zichzelf in het reine te komen. Ik kon het niet meer aan. Hij heeft professionele hulp nodig. Meer dan ik hem kon geven. Ook meer dan jij voor hem had kunnen doen.’